8. De Verhoren

 

8.    De Verhoren

Het spreekt vanzelf dat die zondag de middagmaaltijd door menigeen werd overgeslagen. Na de hoogmis groeide de menigte gestadig aan. Vanuit de verre omtrek spoedde men zich te voet of per rijwiel naar de plek des onheils om zo weinig mogelijk van het schouwspel te missen.

De meest nieuwsgierigen toonden weinig terughouding. Bepaald onverteerbaar was de omstandigheid dat de brutaalsten zich vlak na de daad zelfs tot in de molen gewaagd hadden, en er zijn aanwijzingen die het vermoeden rechtvaardigen dat er gedurende de consternatie vlak na de moord van de gelegenheid gebruik gemaakt is zich zonder enige gêne spullen uit de molen toe te eigenen — in het beste geval met de bedoeling aan het gedenkwaardig gebeuren een souvenir over te houden.

Deze stotende bijkomstigheid en het feit dat het verzamelde publiek te opdringerig werd, was voor de marechaussee van Hoensbroek — wier hulp ingeroepen was — reden genoeg voor een behoorlijke afzetting zorg te dragen.

De vrouwen die waren komen toelopen en het huishouden even lieten voor wat het was, gedroegen zich voorspelbaar. Zij droogden hun betraande gezichten met een in de hand gehouden zakdoek of gewoon met de punt van de schort. De aandacht van de kinderen verslapte gaandeweg.

Maar vooraan bij de afzetting hing de daad als een waas over de schare heen. Over de windmolen en directe omgeving legde zich een vreemde gloed. Het was alsof de zon anders scheen, alsof de vertrouwde geluiden verstomd waren, alsof het hoge maalwerk zich schaamde voor hetgeen onder zijn beschermende wieken had kunnen gebeuren.

Of was het allemaal maar inbeelding?
Was het enkel de door sensatielust behepte menigte die voor de dramatische effecten zorgde?

Aller ogen waren gericht op de ingang van het pad naar de molen. Als zich daar iets bewoog, verstomde het gemompel en geroezemoes meteen. Soms verschenen er mannen in burger met bedachtzame blikken onder gleufhoeden, oreerden daar, om vervolgens weer in het molengebouw te verdwijnen — begeleid door honderden nieuwsgierige ogen die niets wilden missen, belust op aanwijzingen die nieuw voedsel zouden kunnen geven aan de geruchtenstroom die nu onstuitbaar op gang gekomen was.

De een wist het nog beter of nog meer dan de ander. Nee, het waren niet de zoekers naar de fijne nuance die hier het grootste woord hadden, en er waren maar weinigen die voor de scabreuze onthullingen hun schouders ophaalden.

Wat het toegestroomde volk betrof, hoefde inderdaad niets meer uitgezocht te worden: men had bij wijze van spreken de dader al vóórdat de moord gepleegd was. En wat het motief aanging, liepen de meningen weliswaar uiteen, maar over één ding was iedereen het vrijwel eens: die Janssen was zonder meer een ongekende driftkop. De gazetten spraken de volgende dag over de dader als van een “te Nuth algemeen gevreesd type”.

Hoe dit ook zij, wat nu verder te gebeuren stond wist niemand van de kijklustigen, maar omdat evenwel de afzetting gehandhaafd bleef, bleven ook zij op hun post.

Nadat hij zich uitvoerig van de omvang van de ramp op de hoogte gesteld had, begaf de burgemeester zich op weg naar Maastricht om er het parket in te lichten. Onderweg achtte hij het raadzaam de brigade der marechaussee in Valkenburg op te zoeken, zodat een poging ondernomen kon worden de dader te arresteren — hij woonde immers in Houthem en men had hem in de richting van de Geulstad zien verdwijnen.

Het zal omstreeks het middaguur geweest zijn dat er op de Valkenburgerweg grote beroering ontstaat. Mensen wijken uiteen om een dienstwagen van de marechaussee door te laten, die vlak voor het molenpad stopt.

Als de Belg uitgestapt is, kijkt hij naar de zwijgende menigte die hem met grote ogen aanstaart, en het is alsof een lachje zijn lippen krult. Dan wordt hij ruw beetgepakt en tussen twee marechaussees, geboeid, naar een schuurtje bij de molen geleid, in afwachting van de komst van de burgemeester.

Als deze om één uur arriveert, begint onmiddellijk het eerste verhoor. De Belg, die zich een hautaine houding aangemeten heeft, weigert eerst te antwoorden. Niet de geringste aanduiding van enig berouw valt uit zijn gedrag op te maken. Zijn optreden doet denken aan de overigens onschuldige Franse kapitein Dreyfus, wiens laatdunkendheid zelfs bij zijn verdedigers grote weerzin wekte.

Vervolgens wordt Janssen de molenaarswoning binnengeleid om hem met de brandstichting te confronteren. Daar verneemt hij dat de vrouw aan de verwondingen bezweken is. Volkomen onverwacht barst de dader in snikken uit. Hij betuigt grote spijt over hetgeen hij haar aangedaan heeft en geeft alles toe.

Met de aflegging van de volledige bekentenis wordt het voorlopig verhoor afgesloten. De Belg wordt weer naar de arrestantenwagen geleid.

Als hij met gebogen hoofd het pad afkomt, geldt het mededogen van enkele vrouwen nu ineens de dader, die nu — in afwachting van de komst van het parket — opgesloten wordt in een cel van het gemeentehuis.

Onder grote publieke belangstelling begint om half drie het justitioneel onderzoek middels een reconstructie. Er worden verschillende foto’s gemaakt. Dan begeven de leden van de rechtbank zich naar het gemeentehuis om de dader nogmaals langdurig aan een verhoor te onderwerpen.

De dader herkent het pistool en de patronen die hij de waard in het café van Hunnecum in bewaring gegeven had als de zijne, maar ook nu weer verraadt niets dat hij onder de indruk is van hetgeen hij aangericht heeft.

Later in de middag wordt hij overgebracht naar Maastricht, waar hij opgesloten wordt in de strafgevangenis.

Reacties

Populaire posts van deze blog

VOORWOORD

1. Zondagochtend 25 juni 1933

6. De Vlucht