11. Opzet of Noodweer

 

11.    Opzet of Noodweer

Nog onlangs sprak ik de kroon- en enige ooggetuige van het drama, de inmiddels 73-jarige Elisabeth Krings, de op één na oudste dochter van de muldersvrouw — een vrouw die, naar het mij voorkomt, weinig tijd gegund is geweest om het gebeuren op behoorlijke wijze te verwerken.

Na moeilijke jaren koos zij uiteindelijk domicilie in een dorpje achter Sittard, waar zij in de crisisjaren met haar kersverse echtgenoot een bakkerij in stand hield. Door beider geploeter en het onontbeerlijke ondernemersgeluk groeide die zaak na de oorlog allengs uit tot een miniatuurtje van winkel- én vermaakcentrum. Er was daar best wat hulp te gebruiken, want het bleek haast ondoenlijk hun krachten te verdelen over bakkerij, kruidenierswinkel, café en later zelfs een danszaal. In die omstandigheden gebood de morele plicht zich over de halfbroertjes en -zusjes te ontfermen. Niet lang daarna kreeg het echtpaar dan ook de voogdij toegewezen. Zo kreeg deze tragische geschiedenis toch nog een gelukkig eind.

Drommels weinig weet Elisabeth zich echter nog te herinneren. Het onderhoud verliep teleurstellend. Wanneer ik haar aantref is zij, het is voorjaar, midden in de schoonmaak bezig — een natte dweil in de hand. Om geen tijd verloren te laten gaan, beantwoordt zij mijn vragen aanvankelijk terwijl zij door de keuken zwabbert, tot het geplaagde lichaam moe neerploft op een stoel en wij met een inderhaast gezet kopje koffie tegenover elkaar zitten.

Aan haar ogen zie je het: haar gedachten dwalen naar het heden, niet naar wat bijna als een mystieke herinnering op het negatief van het geheugen gegrift had moeten staan. Janssen? Ja, die kon ze zich nog voor de geest halen — groot, zwart haar, een knappe kerel. Zijn meubels? “Wat een onzin,” zegt ze. “Een schijtkachel en een keukendressoir, meer was het niet. En bovendien, ze waren van de Belg gekocht!”

Ze had wel schoten gehoord die morgen, dacht dat er op vogels gejaagd werd en was polshoogte gaan nemen. Maar of ze precies gezien had dat er werd geschoten, dat er met een mes gestoken werd — het blijft, zelfs na aandringen, bij vage, versluierde aanduidingen. Bijna niets meer is over van wat een onvergetelijk moment had moeten zijn.

Wij doen er daarom beter aan haar opnieuw aan het woord te laten, ditmaal zoals zij voor de rechtbank getuigde.

 

Getuigenis van Elisabeth Krings

Een golf van medelijden trekt door de volgepakte zaal wanneer de 19-jarige Elisabeth, in het zwart gekleed, de getuigenbank betreedt. Haar stem is amper verstaanbaar.

Zij verklaart:

“Moeder zei ’s morgens tegen mij: Laat de deuren dicht als we vertrokken zijn. Ik heb Janssen op de weg gezien.
Kort nadat zij weg waren, hoorde ik twee schoten.
Ik liep naar buiten.
Janssen stond aan het eind van het molenpad en hield iets gericht op mijn stiefvader. Die viel meteen om.”

Zij ziet dat Janssen met een mes op hem inslaat.

Haar moeder probeerde tussenbeide te komen — “zij stond ertussen om hen te scheiden” — maar nu richtte Janssen zich op haar. Ze rende naar de woning naast de molen. Drie keer trok Janssen haar aan de haren. Terwijl hij haar met de linkerhand vasthield, stak hij haar met de rechterhand in de rug.

President: “Waarmee heeft verdachte gestoken? Heeft u het mes gezien?”
Elisabeth: “Ja, want het blonk.”

Voordat zij mag vertrekken stelt de verdediger een merkwaardige vraag:

“Was de verhouding tussen Janssen en zijn vrouw goed?”

Elisabeth:

“Ik geloof dat die niet goed was.”

Waarop de pleiter fel uitroept:

“Niet goed? Die vrouw heeft hem het leven tot een hel gemaakt! Zij is de voornaamste oorzaak van dit drama!”

 

Janssen raakt opnieuw zijn zelfbeheersing kwijt

Dit getuigenrelaas geeft ruimschoots stof tot nadenken. Janssen kan zich nauwelijks in toom houden. In plaats van aan te sluiten bij de laatste verklaring — wat zijn zaak had kunnen dienen — begint hij Elisabeth vragen te stellen die niets met de zaak te maken hebben. De president grijpt streng in wanneer Janssen opnieuw in beschuldigingen vervalt.

 

De deskundigen betreden het toneel

Achtereenvolgens verschijnen keurige heren met een air van gewoonte: mannen die gewend zijn het woord te voeren voor de magistratuur, met die lichte zweem van verveling alsof zij wel iets beters te doen hadden.

Dr. Levy (Maastricht)

Een kleine kaalhoofdige man, zo opvallend als een kaaiman tussen twintig opgewonden krokodillen, leest met dunne stem van papier zijn bevindingen voor. Hij verrichtte, samen met een collega, de sectie op het lichaam van de molenarin.

Zijn verslag is huiveringwekkend:

vrijwel alle organen waren geraakt;

meerdere steken waren op slag dodelijk.

De plechtige begrafenis, aanvankelijk voor woensdag gepland, werd verplaatst naar vrijdag, toen bleek dat óók de molenaar aan zijn verwondingen was bezweken.

Dr. Janssen (Venray)

Venray zegt genoeg over zijn specialisme.

Hij verklaart dat de beklaagde een opvliegende, driftige natuur heeft. Hij mag dan een lichte psychopaat zijn, hij is volledig verantwoordelijk voor zijn daden.

Raadsman: “Hoe was zijn geestestoestand op de morgen van 25 juni?”
Dr. Janssen: “Hij was erg driftig en liet zich geheel gaan.”
Raadsman: “Dus hij was door het dolle heen?”
Dr. Janssen: “Nee, dát niet.”

De officier wil het precies weten:

“Had hij zich kunnen beheersen als hij dat gewild had?”
“Zeker.”

Janssen mengt zich:

“Ik heb veel voor Wevers en zijn vrouw gedaan! Ik ben niet naar Nuth gegaan om mijn driften bot te vieren!”

De president, schamper:

“Maar u bent minstens drie keer op zondagen in juni naar Nuth gereden, zeker niet om naar de kerk te gaan!”

De laatste deskundige die aan het woord komt is de Directeur Warenkeuringsdienst Maastricht. Hij betoogt dat uit de revolver van Wevers niet geschoten kan zijn op 25 juni.
Het wapen is verroest en onbruikbaar.

Reacties

Populaire posts van deze blog

VOORWOORD

1. Zondagochtend 25 juni 1933

6. De Vlucht